Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
actual /ˈæk.tʃu.əl/ = ADJECTIVE: daadwerkelijk, werkelijk, effectief, feitelijk, actueel, wezenlijk, dadelijk, tegenwoordig; USER: daadwerkelijk, feitelijk, werkelijk, actueel, effectief

GT GD C H L M O
add /æd/ = VERB: toevoegen, optellen, bijvoegen, bijtellen, aanbouwen, bijdoen, bijleggen, samentellen, aanvoegen; USER: toevoegen, optellen, toe te voegen, voeg, voegen

GT GD C H L M O
administrator /ədˈminəˌstrātər/ = NOUN: beheerder, administrateur, bewindvoerder, bestuurder; USER: beheerder, administrateur, administrator, de beheerder, beheerder van

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
again /əˈɡenst/ = ADVERB: weer, opnieuw, nogmaals, terug, verder, van voren af aan, bovendien; USER: opnieuw, weer, nogmaals, meer, wederom

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
allocate /ˈæl.ə.keɪt/ = VERB: toewijzen, verdelen, toekennen, toedelen, toebedelen, aanwijzen; USER: toewijzen, verdelen, toekennen, wijzen, toe te wijzen

GT GD C H L M O
allocated /ˈæl.ə.keɪt/ = VERB: toewijzen, verdelen, toekennen, toedelen, toebedelen, aanwijzen; USER: toegewezen, toegerekend, toegekende, toegekend, uitgetrokken

GT GD C H L M O
allocation /ˈæl.ə.keɪt/ = NOUN: toewijzing, toedeling; USER: toewijzing, toedeling, verdeling, toekenning, allocatie

GT GD C H L M O
already /ɔːlˈred.i/ = ADVERB: al, reeds, alvast, alreeds, bereids; USER: reeds, al, heeft, heeft u, nu al

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
am /æm/ = USER: am, ben, pm, uur, ik

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
another /əˈnʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, nog een, tweede, nog één; USER: ander, nog een, andere, een andere, een ander

GT GD C H L M O
approx /əˈprɒks/ = USER: ca, ca., circa, ongeveer, ong.

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
around /əˈraʊnd/ = ADVERB: rond, om, rondom, om ... heen, in 't rond; PREPOSITION: rondom; USER: rond, rondom, ongeveer, in, buurt

GT GD C H L M O
art /ɑːt/ = NOUN: kunst, kunstgreep, list; ADJECTIVE: kunstrijk; USER: kunst, art, techniek, kunsten, hoogwaardige

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
asked /ɑːsk/ = VERB: vragen, verzoeken, verlangen, eisen, uitnodigen, vergen, opgeven; USER: gevraagd, vroeg, vroegen, gestelde, verzocht

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
automatic /ˌôtəˈmatik/ = ADJECTIVE: automatisch, zelfwerkend, werktuiglijk; USER: automatisch, automatische, automaat, de automatische

GT GD C H L M O
axles /ˈaksəl/ = NOUN: as, spil, aslijn; USER: assen, de assen, as,

GT GD C H L M O
back /bæk/ = ADVERB: terug, achteruit, achterwaarts; NOUN: rug, achterkant, achterzijde, achterste, rugleuning, ommezijde, rugstuk; VERB: steunen, teruggaan; USER: terug, rug, opnieuw, achterkant, weer

GT GD C H L M O
balloon /bəˈluːn/ = NOUN: ballon, luchtballon, bol; USER: ballon, balloon, luchtballon

GT GD C H L M O
barcode /bæpˈtaɪz/ = USER: barcode, streepjescode, de streepjescode, Streepjescode van

GT GD C H L M O
basically /ˈbeɪ.sɪ.kəl.i/ = ADVERB: in feit; USER: in principe, principe, eigenlijk, fundamenteel, wezen

GT GD C H L M O
batch /bætʃ/ = NOUN: partij, baksel, troep; USER: partij, batch, charge

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
because /bɪˈkəz/ = CONJUNCTION: omdat, want, doordat, aangezien, daar, wijl; USER: omdat, want, vanwege, wegens

GT GD C H L M O
been /biːn/ = USER: geweest, zijn, al, is, was

GT GD C H L M O
beginning /bɪˈɡɪn.ɪŋ/ = NOUN: begin, aanvang, ontstaan; USER: begin, beginnen, begint, het begin, beginnend

GT GD C H L M O
best /best/ = ADJECTIVE: best, allerbest; ADVERB: best, allerbest; VERB: overtreffen; USER: best, beste, beste uit, de beste, beste uit de

GT GD C H L M O
between /bɪˈtwiːn/ = PREPOSITION: tussen, onder, tussen ... door; ADVERB: daartussen, er tussen in; USER: tussen, tussen de

GT GD C H L M O
both /bəʊθ/ = ADJECTIVE: beide, allebei, alle twee de; USER: beide, zowel, zowel de, beiden, allebei

GT GD C H L M O
box /bɒks/ = NOUN: doos, kist, bus, koffer, schrijn; VERB: boksen; USER: doos, box, vak, kader, vakje

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
can /kæn/ = NOUN: kan, blikje, inmaakblik; VERB: kunnen, inblikken, inmaken, afdanken; USER: kan, kunnen, kunt, blikje

GT GD C H L M O
car /kɑːr/ = NOUN: auto, wagen, kar, tram, gondel, schuitje, spoorwagen; USER: auto, wagen, de auto, car

GT GD C H L M O
carbon /ˈkɑː.bən/ = NOUN: koolstof, doorslag, koolspits, copieerpapier; USER: koolstof, carbon, kool, koolstofatomen

GT GD C H L M O
carrier /ˈkær.i.ər/ = NOUN: bagagedrager, vrachtvaarder, bode, voerman, vrachtrijder; USER: carrier, drager, vervoerder, luchtvaartmaatschappij, maatschappij

GT GD C H L M O
carry /ˈkær.i/ = VERB: voeren, dragen, vervoeren, brengen, meedragen, overbrengen, meevoeren, sjouwen, meebrengen, wegvoeren, voorhebben, medevoeren; USER: dragen, voeren, vervoeren, uitvoeren, verrichten

GT GD C H L M O
carton /ˈkɑː.tən/ = NOUN: karton; USER: karton, doos, kartonnen, verpakking, carton

GT GD C H L M O
cartons = NOUN: karton; USER: kartons, dozen, cartons, kartonnen dozen, doosjes

GT GD C H L M O
cases /keɪs/ = NOUN: geval, zaak, koffer, kast, kist, doos, koker, omhulsel, huls, aangelegenheid, affaire, naamval, foedraal, overtrek, ding, trommel, bus; USER: gevallen, zaken, hoesjes, geval, de gevallen

GT GD C H L M O
cents /sent/ = NOUN: cent, honderd; USER: cent, centen, cents, eurocent, dollarcent

GT GD C H L M O
cheese /tʃiːz/ = NOUN: kaas; USER: kaas, kaas aangezeten, cheese

GT GD C H L M O
choose /tʃuːz/ = VERB: kiezen, verkiezen, uitkiezen; USER: kiezen, kies, kiest, kiezen voor, te kiezen

GT GD C H L M O
click /klɪk/ = VERB: klikken, tikken, klakken, knappen, klappen, kletteren, klotsen, gappen, aanslaan, pakken; NOUN: klink, geklik, getik, pal, aanslag; USER: klikken, klik, op, klikt, klik op

GT GD C H L M O
clip /klɪp/ = NOUN: klem, knipsel, haak, houder, knijper, patroonhouder, scheersel; VERB: knippen, scheren, kortwieken, afknippen, snoeien; USER: klem, knippen, kortwieken, clip, knip

GT GD C H L M O
code /kəʊd/ = NOUN: code, wetboek, reglement, toegangsnummer, gedragslijn, codeschrift, seinboek; VERB: in codeschrift overbrengen; USER: code, repertorium, het repertorium, wetboek

GT GD C H L M O
comes /kʌm/ = VERB: komen, worden, uitkomen, opkomen, meegaan, verschijnen, aankomen, naderen, afstammen, voortkomen uit, ontkiemen, het gevolg zijn van; USER: komt, gaat, wordt geleverd, geleverd, afkomstig

GT GD C H L M O
confirm /kənˈfɜːm/ = VERB: bevestigen, bekrachtigen, versterken, goedkeuren, vormen, aannemen, arresteren; USER: bevestigen, te bevestigen, bevestig, bevestiging, bevestigt

GT GD C H L M O
confirmed /kənˈfɜːmd/ = ADJECTIVE: verstokt, onverbeterlijk; USER: bevestigd, bevestigde, bevestigden, bevestigt, bevestigen

GT GD C H L M O
constitute /ˈkɒn.stɪ.tjuːt/ = VERB: vormen, uitmaken, samenstellen, instellen, aanstellen; USER: vormen, vormt, opleveren, beschouwd, uitmaken

GT GD C H L M O
constitutive /kənˈstrɪkt/ = ADJECTIVE: opgerichtend; USER: constitutieve, constitutief, constituerende

GT GD C H L M O
contents /kənˈtent/ = NOUN: inhoud; USER: inhoud, inhoud van, de inhoud, inhoudsopgave

GT GD C H L M O
correct /kəˈrekt/ = VERB: verbeteren, corrigeren, terechtwijzen, tuchtigen; ADJECTIVE: correct, juist, goed, nauwkeurig, in orde, precies; USER: corrigeren, te corrigeren, verhelpen, correctie, correct

GT GD C H L M O
could /kʊd/ = VERB: kon; USER: kon, konden, kan, kunnen, zou

GT GD C H L M O
couple /ˈkʌp.l̩/ = NOUN: paar, koppel, echtpaar, echtelieden, span, riem, koppelband; VERB: paren, koppelen, verbinden, verenigen; USER: paar, koppel, echtpaar, partner, stel

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
currently /ˈkʌr.ənt/ = ADVERB: tegenwoordig; USER: momenteel, op dit moment, moment, nog, aanbevelen

GT GD C H L M O
custom /ˈkʌs.təm/ = NOUN: gewoonte, gebruik, zede, klandizie, usance, usantie, uso, nering; USER: gewoonte, gebruik, custom, aangepaste, douane

GT GD C H L M O
customer /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant

GT GD C H L M O
d /əd/ = NOUN: re

GT GD C H L M O
date /deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer; VERB: dateren, dagtekenen; USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop

GT GD C H L M O
day /deɪ/ = NOUN: dag, daglicht; USER: dag, dagen, daagse, dag van

GT GD C H L M O
defined /diˈfīn/ = VERB: definiëren, begrenzen, bepalen, omschrijven, afbakenen; USER: gedefinieerd, gedefinieerde, omschreven, bepaald, vastgesteld

GT GD C H L M O
demonstrate /ˈdem.ən.streɪt/ = VERB: tonen, aantonen, demonstreren, bewijzen, vertonen, uiten, aan de dag leggen; USER: tonen, demonstreren, aantonen, te tonen, laten zien

GT GD C H L M O
demonstrates /ˈdem.ən.streɪt/ = VERB: tonen, aantonen, demonstreren, bewijzen, vertonen, uiten, aan de dag leggen; USER: laat zien, demonstreert, aantoont, toont, toont aan

GT GD C H L M O
demonstration /ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog; USER: demonstratie, demonstratieprojecten, bewijs, betoging

GT GD C H L M O
different /ˈdɪf.ər.ənt/ = ADJECTIVE: verschillend, uiteenlopend, divers, schroomvallig; USER: verschillend, verschillende, andere, anders, ander

GT GD C H L M O
dispatch /dɪˈspætʃ/ = NOUN: verzending, bericht, afzending, afdoening, spoedbericht, expeditieoderneming; VERB: verzenden, afhandelen, verorberen, afzenden, afmaken, vlug afdoen, naar binnen spelen, van kant maken; USER: verzending, verzenden, de verzending, verzendt, dispatch

GT GD C H L M O
dispatching /dɪˈspætʃ/ = VERB: verzenden, afhandelen, verorberen, afzenden, afmaken, vlug afdoen, naar binnen spelen, van kant maken; USER: dispatching, verzending, verzending van, verzending in, inschakeling

GT GD C H L M O
distribute /dɪˈstrɪb.juːt/ = VERB: verspreiden, verdelen, uitdelen, uitreiken, ronddelen, rondgeven; USER: verdelen, verspreiden, distribueren, distributie, te verdelen

GT GD C H L M O
do /də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen; NOUN: do; USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe

GT GD C H L M O
doing /ˈduː.ɪŋ/ = NOUN: doen, werk, daad, handelwijze; ADJECTIVE: doend; USER: doen, doend, doet, het doen, te doen

GT GD C H L M O
don /dɒn/ = NOUN: don, professor; VERB: aantrekken; USER: don, hoeft, trek, hoeft niet

GT GD C H L M O
down /daʊn/ = ADVERB: beneden, neer, af, onder, donzen, neder, waas; PREPOSITION: langs; NOUN: dons; VERB: leggen, neerhalen; ADJECTIVE: omver; USER: beneden, neer, dons, naar beneden, vaststelling van

GT GD C H L M O
download /ˌdaʊnˈləʊd/ = USER: downloaden, te downloaden, downloaden en

GT GD C H L M O
drill /drɪl/ = VERB: boren, drillen, in rijen zaaien; NOUN: boor, boormachine, drilboor, exercitie, drilmeester, het drillen, het exerceren; USER: boren, boor, drill, te boren, boort

GT GD C H L M O
each /iːtʃ/ = PRONOUN: elk, ieder, iedereen, al, alleman; USER: elk, ieder, elke, iedere, elkaar

GT GD C H L M O
earlier /ˈɜː.li/ = ADVERB: vroeger; USER: vroeger, eerder, eerdere, vroegere, oudere

GT GD C H L M O
effect /ɪˈfekt/ = NOUN: effect, gevolg, uitwerking, indruk; VERB: uitvoeren, uitwerken, treffen, teweegbrengen, tot stand brengen, ten uitvoer leggen, ten uitvoer brengen, sluiten; USER: effect, werking, ingang, invloed, kracht

GT GD C H L M O
eight /eɪt/ = USER: eight-, eight, acht, een achtste

GT GD C H L M O
embedded /ɪmˈbed.ɪd/ = VERB: zetten, inzetten, omgeven, ingang doen vinden, in een bedding leggen; USER: ingebedde, ingebed, ingesloten, verankerd, geïntegreerde

GT GD C H L M O
end /end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk; VERB: eindigen, aflopen, ophouden; USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde

GT GD C H L M O
english /ˈɪŋ.ɡlɪʃ/ = NOUN: Engels; ADJECTIVE: Engels

GT GD C H L M O
ensure /ɪnˈʃɔːr/ = VERB: verzekeren, beveiligen; USER: verzekeren, zorgen, waarborgen, garanderen, ervoor te zorgen

GT GD C H L M O
enter /ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen; USER: invoeren, betreden, binnengaan, binnenkomen, voeren

GT GD C H L M O
entering /ˈen.tər/ = VERB: invoeren, betreden, binnenkomen, binnengaan, ingaan, binnendringen, binnentreden, inschrijven, boeken, binnenlopen, intreden, steken, aantekenen, indoen, opschrijven, insteken, lid worden van, zich inspannen; USER: invoeren, het invoeren, het invoeren van, invoeren van, betreden

GT GD C H L M O
estimate /ˈes.tɪ.meɪt/ = VERB: schatten, ramen, begroten, taxeren, waarderen, beoordelen; NOUN: schatting, raming, begroting, bestek, beoordeling; USER: schatten, raming, schatting, schatten dat, schatten dat het

GT GD C H L M O
estimated /ˈes.tɪ.meɪt/ = VERB: schatten, ramen, begroten, taxeren, waarderen, beoordelen; USER: geschat, geraamd, geschatte, schatting, geraamde

GT GD C H L M O
every /ˈev.ri/ = ADJECTIVE: elk, iedere, ieder, al, alleman; PRONOUN: iedereen; USER: iedere, ieder, elk, elke, alle

GT GD C H L M O
example /ɪɡˈzɑːm.pl̩/ = NOUN: voorbeeld, model, toonbeeld; USER: voorbeeld, bijvoorbeeld, Zo, zoals, bijv.

GT GD C H L M O
exodus /ˈek.sə.dəs/ = NOUN: uittocht; USER: uittocht, Exodus, leegloop, ontvolking

GT GD C H L M O
fact /fækt/ = NOUN: feit, werkelijkheid; USER: feit, feite, omstandigheid, werkelijkheid

GT GD C H L M O
fest /fest/ = USER: fest, feest, fest van, van Fest, fest van de

GT GD C H L M O
festival /ˈfes.tɪ.vəl/ = NOUN: festival, feest, feestdag, feestviering, muziekfeest; ADJECTIVE: feestelijk; USER: festival, festival van, feest, het Festival, festival van de

GT GD C H L M O
fill /fɪl/ = VERB: vullen, invullen, vervullen, aanvullen, bezetten, innemen, stoppen, bekleden, vol raken, beslaan; NOUN: vulling, verzadiging; USER: vullen, invullen, te vullen, vul, hebt ingevuld

GT GD C H L M O
filter /ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring; VERB: filtreren, zuiveren, doorsijpelen, doorzijgen, doorschermen; USER: filteren, filter, filteren op, filter instellen, filter instellen voor

GT GD C H L M O
filtered /ˈfɪl.tər/ = VERB: filtreren, zuiveren, doorsijpelen, doorzijgen, doorschermen; USER: gefilterd, gefilterde, gefiltreerd, afgefiltreerd, gefiltreerde

GT GD C H L M O
filters /ˈfɪl.tər/ = NOUN: filter, zijgen, zeefkring; USER: filters, filters verwijderen, filters voor, filter

GT GD C H L M O
finally /ˈfaɪ.nə.li/ = ADVERB: eindelijk, tenslotte, ten laatste, afdoend, per saldo; USER: eindelijk, tenslotte, uiteindelijk, Tot slot, ten slotte

GT GD C H L M O
find /faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken; NOUN: vondst, vindplaats, vangst; USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld

GT GD C H L M O
five /faɪv/ = USER: five-, five, vijf

GT GD C H L M O
flag /flæɡ/ = NOUN: vlag, dundoek, lis, vaan; VERB: verslappen, bevlaggen, kwijnen, seinen met vlaggen, slap neerhangen, lusteloos worden, vervlauwen, met vlaggen versieren, met plavuizen bevloeren; USER: vlag, flag, vlag van, de vlag, de vlag van

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
forced /fɔːst/ = ADJECTIVE: gedwongen, geforceerd, onvrijwillig, gemaakt, gekunsteld; USER: gedwongen, geforceerd, dwong, geforceerde, genoodzaakt

GT GD C H L M O
forward /ˈfɔː.wəd/ = ADVERB: vooruit, naar voren, voorwaarts, voort; ADJECTIVE: voorwaarts, voorste, vooruitstrevend, gevorderd, vroegtijdig; VERB: sturen, doorzenden, verzenden; USER: vooruit, naar voren, voorwaarts, voren, voorwaartse

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
fulfillment /fo͝olˈfilmənt/ = NOUN: vervulling, uitvoering, volbrenging; USER: vervulling, nakoming, uitvoering, naleving, voldoen

GT GD C H L M O
full /fʊl/ = ADVERB: vol, ten volle, helemaal, volmaakt, in alle opzichten, vlak; ADJECTIVE: volledig, vol, gevuld, verzadigd, voltallig; NOUN: volheid, volle maat; USER: vol, volledig, volledige, volle, full

GT GD C H L M O
generate /ˈdʒen.ər.eɪt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken; USER: genereren, het genereren van, het genereren, genereren van, te genereren

GT GD C H L M O
get /ɡet/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen; NOUN: jongen; USER: krijgen, te krijgen, krijgt, krijg, komen

GT GD C H L M O
give /ɡɪv/ = VERB: geven, verlenen, schenken, opgeven, meegeven, aangeven, cadeau geven, schaffen, voorgeven, medegeven; NOUN: veerkracht; USER: geven, te geven, geef, geeft, bieden

GT GD C H L M O
go /ɡəʊ/ = VERB: gaan, lopen, vertrekken, verdwijnen, verlopen, gangbaar zijn, van stapel lopen, worden; NOUN: gang, het gaan, beurt, vaart, mode, vuur, fut, bezieling; USER: gaan, ga, naar, te gaan, gaat

GT GD C H L M O
going /ˈɡəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: gaand, in werking zijnde, functionerend; NOUN: gang, het gaan, stap; USER: gaand, het gaan, gang, gaan, gaat

GT GD C H L M O
gonna /ˈɡə.nə/ = USER: ga, gaan aan

GT GD C H L M O
got /ɡɒt/ = VERB: krijgen, komen, verkrijgen, geraken, bemachtigen, behalen, begrijpen, snappen, verdienen, bezorgen, binnenhalen, overhalen, buitmaken, verschaffen, worden; USER: kreeg, gekregen, kregen, heb, door

GT GD C H L M O
grade /ɡreɪd/ = NOUN: rang, gehalte, graad, kwaliteit, mate, trap, stap; VERB: sorteren, graderen, rangschikken; USER: graad, kwaliteit, rang, gehalte, Grade

GT GD C H L M O
grid /ɡrɪd/ = NOUN: windhond, hazewindhond, hazewind; USER: rooster, net, Grid, raster

GT GD C H L M O
group /ɡruːp/ = NOUN: groep, groepering; VERB: groeperen; ADJECTIVE: groeperend, groeps-; USER: groep, Group, aan, fractie

GT GD C H L M O
had /hæd/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: had, hadden, gehad, moest, moesten

GT GD C H L M O
hand /hænd/ = NOUN: hand, handje, zijde, macht, hulp, zij, naald, behendigheid; ADJECTIVE: hand-; VERB: overhandigen, aanreiken, aangeven; USER: hand, de hand, kant, met de hand

GT GD C H L M O
handheld /ˌhændˈheld/ = USER: handheld, handdouche, een handdouche, draagbare

GT GD C H L M O
happy /ˈhæp.i/ = ADJECTIVE: gelukkig, blij; USER: gelukkig, blij, gelukkige, graag, tevreden

GT GD C H L M O
has /hæz/ = VERB: hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: heeft, is, biedt, beschikt, beschikt over

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
haven /ˈheɪ.vən/ = NOUN: veilige haven, schuilplaats; USER: veilige haven, schuilplaats, Haven, oase, toevluchtsoord

GT GD C H L M O
hello /helˈəʊ/ = NOUN: hallo, begroeting, verwelkoming; USER: hallo, hello, Welkom, gedag, hello is

GT GD C H L M O
here /hɪər/ = ADVERB: hier, hierheen; USER: hier, even, here, zich hier, hier op

GT GD C H L M O
highest /hī/ = ADJECTIVE: hoogst; USER: hoogst, hoogste, grootste, de hoogste, beste

GT GD C H L M O
hopefully /ˈhəʊp.fəl.i/ = ADVERB: hopelijk, hoopvol, veelbelovend; USER: hopelijk, hoop, hopelijk zal, hopen, hoopvol

GT GD C H L M O
how /haʊ/ = ADVERB: hoe; NOUN: manier, wijze, wijs; CONJUNCTION: wanneer, zoals, als, nadat; USER: hoe, hoe de, manier waarop, wijze, manier

GT GD C H L M O
i /aɪ/ = PRONOUN: ik, mij, me; USER: ik, i, ik heb, mij, me

GT GD C H L M O
if /ɪf/ = CONJUNCTION: als, indien, wanneer, zo, ingeval; USER: indien, als, wanneer, of, Bij

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
include /ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen; USER: omvatten, bevatten, zijn, onder, onder andere

GT GD C H L M O
individual /ˌindəˈvijəwəl/ = ADJECTIVE: individueel, afzonderlijk, persoonlijk, hoofdelijk, op zich zelf staand; NOUN: individu, enkeling; USER: individueel, individu, afzonderlijk, individuele, afzonderlijke

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
instance /ˈɪn.stəns/ = NOUN: aanleg, instantie, voorbeeld, aandrang, dringend verzoek; VERB: als voorbeeld aanhalen, met voorbeelden bewijzen; USER: voorbeeld, instantie, aanleg, bijvoorbeeld, Zo

GT GD C H L M O
integration /ˈɪn.tɪ.ɡreɪt/ = NOUN: het groter maken; USER: integratie, de integratie, integratie van, integreren

GT GD C H L M O
interface /ˈɪn.tə.feɪs/ = NOUN: interface; USER: interface, interface van

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
job /dʒɒb/ = NOUN: baan, werk, taak, arbeidsplaats, baantje, karwei, vak, zaakje, emplooi, knoeierij; VERB: uitvoeren, huren; USER: baan, werk, taak, vacature, beroep

GT GD C H L M O
just /dʒʌst/ = ADVERB: net, gewoon, enkel, alleen maar, juist, precies, zoëven; ADJECTIVE: juist, rechtvaardig, gerechtvaardigd, rechtmatig, gegrond; NOUN: steekspel, toernooi; VERB: steekspel houden; USER: net, gewoon, enkel, slechts, alleen

GT GD C H L M O
keeps /kiːp/ = VERB: houden, blijven, bewaren, behouden, onderhouden, aanhouden, nakomen, doorgaan met, tegenhouden, goed blijven, wonen, zich ophouden; NOUN: onderhoud; USER: houdt, blijft, gaatjes om, met gaatjes om, gaatjes

GT GD C H L M O
know /nəʊ/ = VERB: weten, kennen, begrijpen, herkennen, verstaan, onderscheiden, zich bewust van zijn; USER: weten, kennen, weet, kent, weet dat

GT GD C H L M O
label /ˈleɪ.bəl/ = NOUN: label, etiket, strookje, naambordje, druiplijst, naamplankje, plakzegel; VERB: etiketteren, bestempelen, van labels voorzien, beschrijven, van een etiket voorzien; USER: label, etiket, het etiket, etiketten

GT GD C H L M O
labor /ˈleɪ.bər/ = NOUN: arbeid, arbeid, arbeidskrachten, arbeidskrachten, werk, werk; VERB: arbeiden, arbeiden, zwoegen, zwoegen, werken, werken; USER: arbeid, arbeidskrachten, arbeids, arbeidskosten

GT GD C H L M O
let /let/ = VERB: laten, verhuren, toestaan, toelaten, laten begaan, laten schieten, verhinderen; NOUN: verhuring, het verhuren, huurhuis, beletsel, plaatsbespreking, kaartenverkoop, verhindering, overgespeelde bal; USER: laten, laat, laten we, liet, te laten

GT GD C H L M O
life /laɪf/ = NOUN: leven, levensduur, levenswijze, levendigheid, levensbeschrijving, kans, energie, hachje, bezieling; USER: leven, levensduur, het leven, life, leven te

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
lines /laɪn/ = NOUN: rimpels, gedicht; USER: lijnen, lines, regels, leidingen, lijn

GT GD C H L M O
location /ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal; USER: plaats, ligging, locatie, locatie aan, locatiespelden te

GT GD C H L M O
locations /ləʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: plaats, ligging, plaatsbepaling, ruimte, verblijfplaats, oord, lokaliteit, afbakening, afgebakend gebied, wegaanleg, kraal; USER: locaties, plaatsen, bestemmingen, lokaties, lokaties in

GT GD C H L M O
log /lɒɡ/ = NOUN: logboek, logaritme, blok hout, scheepsjournaal; VERB: in blokken kappen, optekenen in het logboek, beboeten, afstand afleggen; USER: logboek, loggen, te loggen, inloggen, in te loggen

GT GD C H L M O
long /lɒŋ/ = ADJECTIVE: lang, langdurig, groot, hoog, langgerekt, saai, scherp, vervelend, ver reikend; ADVERB: lang, al lang; VERB: verlangen; NOUN: langer klinker, langer lettergreep, haussier; USER: lang, lange, op lange, langere, al lang

GT GD C H L M O
look /lʊk/ = VERB: kijken, zien, lijken, uitzien, zorgen, er uitzien, onderzoeken; NOUN: blik, uiterlijk, uitzicht, gezicht, het kijken; USER: kijken, kijk, kijkt, zien, bezoeken

GT GD C H L M O
looking /ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking

GT GD C H L M O
m /əm/ = USER: m, m., meter

GT GD C H L M O
make /meɪk/ = VERB: maken, doen, zorgen dat, laten, vormen, verdienen, dwingen, vervaardigen, scheppen, fabriceren; NOUN: merk, fabrikaat; USER: maken, te maken, maak, ervoor, maakt

GT GD C H L M O
management /ˈmæn.ɪdʒ.mənt/ = NOUN: beheer, bestuur, directie, leiding, behandeling, besturing, administratie, overleg; USER: beheer, het beheer, beheer van, het management, het beheer van

GT GD C H L M O
many /ˈmen.i/ = ADVERB: veel, vele; ADJECTIVE: velen; PRONOUN: menige; USER: veel, vele, velen, groot aantal, een groot aantal

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
maybe /ˈmeɪ.bi/ = ADVERB: misschien, wellicht, mogelijk, mogelijkerwijs; USER: misschien, misschien wel, misschien heb, misschien is, wellicht

GT GD C H L M O
mccain = USER: mccain, van McCain,

GT GD C H L M O
me /miː/ = PRONOUN: mij, me, ik; USER: me, mij, ik, mij op

GT GD C H L M O
means /miːnz/ = NOUN: middel, middelen, inkomsten; USER: middelen, middel, betekent, betekent dat, verstaan

GT GD C H L M O
member /ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling; USER: lid, lid van

GT GD C H L M O
mentioned /ˈmenCHən/ = ADJECTIVE: vermeld; USER: vermeld, genoemde, genoemd, hebben, vermelde

GT GD C H L M O
menu /ˈmen.juː/ = NOUN: menu, menukaart, spijskaart, program, spijslijst; USER: menu, het menu, menu te

GT GD C H L M O
mess /mes/ = NOUN: rommel, knoeiboel, kantine, brij, schotel, gerecht, bak, pap, mengsel; VERB: knoeien, verknoeien, morsen; USER: rommel, knoeien, puinhoop, rotzooi, mess

GT GD C H L M O
moment /ˈməʊ.mənt/ = NOUN: moment, ogenblik, oogwenk, belang, tel, gewicht; USER: moment, ogenblik, moment dat, geduld, dit moment

GT GD C H L M O
months /mʌnθ/ = NOUN: maand; USER: maanden, maand, maanden na, jaar

GT GD C H L M O
more /mɔːr/ = ADVERB: meer, verder, meerder; PRONOUN: meer; USER: meer, more, verder

GT GD C H L M O
move /muːv/ = VERB: bewegen, verplaatsen, verhuizen, verschuiven, verzetten, zich bewegen, ontroeren, verleggen; NOUN: beweging, zet, verhuizing, stap; USER: bewegen, verplaatsen, verhuizen, te verplaatsen, verplaatst

GT GD C H L M O
mr /ˈmɪs.tər/ = USER: mr, mr., heer, de heer, Mijnheer

GT GD C H L M O
much /mʌtʃ/ = ADVERB: veel, zeer, erg, verreweg, ten zeerste; ADJECTIVE: zeer; USER: veel, zoveel, nog veel, zeer, erg

GT GD C H L M O
multiple /ˈmʌl.tɪ.pl̩/ = ADJECTIVE: meervoudig, veelvuldig, velerlei, veelsoortig, velerhande; NOUN: veelvoud; USER: meervoudig, veelvoud, meerdere, verschillende, veelvoudige

GT GD C H L M O
my /maɪ/ = PRONOUN: mijn, m'n; USER: mijn, My, m'n, Uw

GT GD C H L M O
need /niːd/ = NOUN: noodzaak, behoefte, nood, noodzakelijkheid, tekort, armoede; VERB: moeten, hoeven, behoeven, nodig hebben, vereisen, gebrek hebben, gebrek lijden; USER: behoefte, moeten, nodig hebben, noodzaak, hoeven

GT GD C H L M O
net /net/ = NOUN: netto, net, netwerk, netje, vitrage, netto prijs, valstrik, strik, haarnetje; ADVERB: netto; ADJECTIVE: netto-; VERB: met een net vangen; USER: netto, net, de netto, netwerk

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
next /nekst/ = ADJECTIVE: naast, volgend, aanstaande, eerstvolgend, eerstkomend, toekomend; ADVERB: naast, vervolgens, daarna, de volgende keer, toen; USER: volgende, volgend, naast, komende, next

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
normally /ˈnɔː.mə.li/ = USER: normaal, normaliter, normaal gesproken, gewoonlijk, doorgaans

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
now /naʊ/ = ADVERB: nu, thans, nou, enfin, op het ogenblik; CONJUNCTION: als; USER: nu, bedrijf, met bedrijf, now, thans

GT GD C H L M O
number /ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens; VERB: tellen, nummeren, bedragen; USER: aantal, nummer, getal, het aantal

GT GD C H L M O
numbers /ˈnʌm.bər/ = NOUN: aantal, nummer, getal, tal, versmaat, meid, mens; VERB: tellen, nummeren, bedragen; USER: nummers, getallen, aantallen, cijfers, aantal

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
okay /ˌəʊˈkeɪ/ = ADVERB: goed, in orde; USER: okay, oke, goed, orde, ok

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
once /wʌns/ = ADVERB: eenmaal, eens, op één keer; CONJUNCTION: zodra; USER: eenmaal, eens, zodra, keer, een keer

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
onto /ˈɒn.tu/ = PREPOSITION: naar, naar ... toe; USER: naar, op

GT GD C H L M O
operator /ˈɒp.ər.eɪ.tər/ = NOUN: operator, operateur, telefonist, bewerker, telegrafist, werker, werkgever, eigenaar van bedrijf; USER: operator, exploitant, marktdeelnemer, gebruiker, bediener

GT GD C H L M O
optional /ˈɒp.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: facultatief, onverplicht, ter keuze, naar eigen verkiezing; USER: facultatief, optionele, optioneel, optie, facultatieve

GT GD C H L M O
options /ˈɒp.ʃən/ = NOUN: optie, keuze, alternatief, keus, voorkeur, premieaffaire, verkiezing, premie; USER: opties, mogelijkheden, Dineropties, opties te

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
order /ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken; NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang; USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling

GT GD C H L M O
ordered /ˈɔː.dəd/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken, regelen, schikken, aanvoeren, commanderen, belasten, verorderen, inrichten; USER: besteld, bevolen, bestelde, bestellen, bestelden

GT GD C H L M O
orders /ˈɔː.dər/ = NOUN: leefregel; USER: bestellingen, orden, opdrachten, orders, bevelen

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
out /aʊt/ = ADVERB: uit, buiten, eruit, weg, af, daarbuiten, erbuiten, uiterlijk, voorbij; PREPOSITION: uit, langs; NOUN: uitweg; USER: uit, buiten, eruit, niet, op

GT GD C H L M O
override /ˌəʊ.vəˈraɪd/ = VERB: met voeten treden, vernietigen, afbeulen, afjakkeren, afmatten, overrijden, paard trekken door, omverrijden, onder de voet lopen; USER: overschrijven, override, negeren, voorrang, opheffen

GT GD C H L M O
pack /pæk/ = VERB: pakken, verpakken, inpakken, bepakken, beladen, samenscholen, zich samenpakken; NOUN: pak, bepakking, last, mars; ADJECTIVE: verpakkings-, inpak-; USER: inpakken, verpakken, pak, pakken, verpakking

GT GD C H L M O
packages /ˈpæk.ɪdʒ/ = NOUN: colli; USER: colli, pakketten, verpakkingen, reispakketten, arrangementen

GT GD C H L M O
packs /pæk/ = NOUN: pak, bepakking, last, mars; USER: packs, verpakkingen, paketten, pakjes, pakketten

GT GD C H L M O
part /pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij; VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan; USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit

GT GD C H L M O
particular /pəˈtɪk.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: bijzonder, speciaal, eigen, afzonderlijk, nauwkeurig, afgezonderd; NOUN: bijzonderheid, bijzonder geval, bijzondere omstandigheid; USER: bijzonder, name, het bijzonder, bepaalde, met name

GT GD C H L M O
path /pɑːθ/ = NOUN: pad, weg, baan, paadje; USER: pad, weg, mindervaliden, voor mindervaliden, path

GT GD C H L M O
pick /pɪk/ = NOUN: keuze, pluk, keus, houweel; VERB: kiezen, plukken, pikken, oppikken, uitkiezen, peuteren, prikken, eten; USER: plukken, kiezen, pikken, oppikken, pluk

GT GD C H L M O
picked /pɪk/ = ADJECTIVE: uitgekozen, uitgelezen, uitgezocht, puntig; USER: uitgezocht, uitgekozen, uitgelezen, opgehaald, geplukt

GT GD C H L M O
picker /ˈpɪk.ər/ = NOUN: plukker, houweel, tandenstoker; USER: plukker, picker, Plukker van, kiezer, verzamelaar

GT GD C H L M O
picking /pik/ = NOUN: pluk, kleine diefstal; USER: pluk, plukken, oppakken, picking, het oppakken

GT GD C H L M O
picky /ˈpɪk.i/ = ADJECTIVE: kieskeurig; USER: kieskeurig, kieskeurige, kieskeurig bent, pietluttig, kieskeurig zijn

GT GD C H L M O
plaque /plɑːk/ = NOUN: plaat, gedenkplaat, bord, wandbord, ster, ruwe plek; USER: gedenkplaat, plaat, plaque, plaquette, tandplak

GT GD C H L M O
please /pliːz/ = VERB: behagen, bevallen, believen, gelieven, aanstaan, voldoen; USER: alstublieft, alsjeblieft, behagen, kunt, kunt u

GT GD C H L M O
previous /ˈpriː.vi.əs/ = ADJECTIVE: vorig, voorgaand, voorafgaand, vroeger, verleden, voorbarig; USER: vorig, voorgaand, vorige, voorgaande, eerdere

GT GD C H L M O
print /prɪnt/ = VERB: afdrukken, drukken, bedrukken; NOUN: afdruk, prent, plaat, teken, indruk, merk; ADJECTIVE: gedrukt; USER: afdrukken, drukken, af te drukken, printen, afgedrukt

GT GD C H L M O
printing /ˈprɪn.tɪŋ/ = NOUN: het drukken, boekdrukkunst, drukkunst, oplaag; USER: afdrukken, printen, printing, drukkerij, drukken

GT GD C H L M O
prison /ˈprɪz.ən/ = NOUN: gevangenis, kerker, nor, strafgevangenis; VERB: gevangen zetten, gevangen houden

GT GD C H L M O
process /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: procede, werkwijze, proces, taak

GT GD C H L M O
processes /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: processen, procedes, werkwijzen, proces

GT GD C H L M O
processing /ˈprəʊ.ses/ = VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: verwerking, processing, verwerken, verwerkende, bewerking

GT GD C H L M O
product /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: product, produkt, artikel, producten

GT GD C H L M O
products /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen

GT GD C H L M O
published /ˈpʌb.lɪʃ/ = VERB: publiceren, uitgeven, openbaar maken, bekend maken, afkondigen, emitteren, in omloop brengen; USER: gepubliceerd, verschenen, publiceerde, gepubliceerde, bekendgemaakt

GT GD C H L M O
purchase /ˈpɜː.tʃəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten; NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht; USER: kopen, aanschaffen, aankoop, te kopen, schaffen

GT GD C H L M O
put /pʊt/ = VERB: zetten, stellen, leggen, plaatsen, doen, steken, zeggen, uitdrukken, bergen, aanspannen; NOUN: baissepremie, worp van gewicht, optie van verkoop, zachte slag met golfstok; USER: zetten, leggen, zet, gezet, stellen

GT GD C H L M O
quantity /ˈkwɒn.tɪ.ti/ = NOUN: hoeveelheid, kwantiteit, grootheid, boel, menigte; USER: kwantiteit, hoeveelheid, Afname, aantal, hoeveelheden

GT GD C H L M O
rather /ˈrɑː.ðər/ = ADVERB: eerder, vrij, liever, nogal, veeleer, tamelijk, enigszins, een beetje, ietwat, eer, heel wat, lichtelijk; USER: vrij, eerder, veeleer, nogal, liever

GT GD C H L M O
re /riː/ = NOUN: re; PREPOSITION: betreffende; USER: re, opnieuw, weer, bent, opnieuw te

GT GD C H L M O
ready /ˈred.i/ = ADJECTIVE: klaar, gereed, bereid, paraat, af, snel, bij de hand, vaardig, bereidwillig, vlug, bereidvaardig, afgelopen, gevat, glad; USER: klaar, gereed, direct, bereid, klaar om

GT GD C H L M O
reason /ˈriː.zən/ = NOUN: reden, rede, oorzaak, grond, verstand, redelijkheid, recht, billijkheid, evenredigheid; VERB: beredeneren, argumenteren, redeneren over, redekavelen, bepraten, spreken over; USER: reden, Daarom, redenen, reden waarom, reden dan

GT GD C H L M O
receive /rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangen, krijgen, ontvangt, te ontvangen, ontvang

GT GD C H L M O
received /rɪˈsiːvd/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangen, ontving, gekregen, kreeg, kregen

GT GD C H L M O
receiving /rɪˈsiːv/ = VERB: ontvangen, krijgen, opnemen, aannemen, aanvaarden, in ontvangst nemen, bekomen, accepteren, recipiëren, helen; USER: ontvangende, ontvangen, het ontvangen, ontvangst, ontvangt

GT GD C H L M O
record /rɪˈkɔːd/ = NOUN: record, plaat, document, vermelding, aantekening, grammofoonplaat, schijf, verhaal, optekening; VERB: opnemen, optekenen, vermelden; USER: record, opnemen, verslag, plaat, opname

GT GD C H L M O
refresh /rɪˈfreʃ/ = VERB: verversen, verfrissen, opfrissen, verkwikken, laven, opknappen, zich verfrissen, nieuwe voorraad innemen; USER: verversen, verfrissen, opfrissen, refresh, vernieuwing

GT GD C H L M O
refreshed /rɪˈfreʃt/ = VERB: verversen, verfrissen, opfrissen, verkwikken, laven, opknappen, zich verfrissen, nieuwe voorraad innemen; USER: verfrist, opgefrist, ververst, vernieuwd, ververste

GT GD C H L M O
regular /ˈreɡ.jʊ.lər/ = ADJECTIVE: regelmatig, geregeld, gelijkmatig, ordelijk, in orde, behoorlijk, oppassend, behoorlijk opgeleid; NOUN: vaste klant; USER: regelmatig, geregeld, regelmatige, reguliere, gewone

GT GD C H L M O
release /rɪˈliːs/ = NOUN: vrijlating, bevrijding, vrijlaten, ontslag, ontheffing, verlossing; VERB: loslaten, lossen, vrijlaten, ontslaan, verlossen, ontheffen, afstaan, uitlaten, tappen, invrijheidstellen; USER: vrijgeven, los, vrij, loslaten, loslaat

GT GD C H L M O
requests /rɪˈkwest/ = NOUN: verzoek, aanvraag, vraag, navraag; VERB: aanvragen, verzoeken, vragen, inroepen, aanzoeken; USER: verzoeken, aanvragen, verzoekt, vraagt, bezoeken

GT GD C H L M O
resolution /ˌrez.əˈluː.ʃən/ = NOUN: resolutie, besluit, oplossing, beslissing, motie, vastberadenheid, ontbinding, beslistheid, doortastendheid, vastbeslotendheid, verdwijning van gezwel; USER: resolutie, resolutie van, besluit, resolutie van het, resolutie te

GT GD C H L M O
results /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen

GT GD C H L M O
right /raɪt/ = NOUN: recht, rechterkant; ADJECTIVE: recht, rechts, rechter, juist, correct; ADVERB: recht, juist, naar rechts, vlak; VERB: rechten; USER: rechts, recht, rechter, juist, juiste

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
said /sed/ = ADJECTIVE: voornoemd; USER: zei, gezegd, zeiden, genoemde, zei dat

GT GD C H L M O
sales /seɪl/ = NOUN: uitverkoop; USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop

GT GD C H L M O
same /seɪm/ = PRONOUN: dezelfde, hetzelfde, zelfde, identiek, bovengenoemde, dito, genoende; ADVERB: eender, op dezelfde wijze; ADJECTIVE: eentonig; USER: zelfde, hetzelfde, dezelfde, gelijk

GT GD C H L M O
save /seɪv/ = VERB: bewaren, besparen, sparen, redden, behouden, verlossen, uitsparen, bezuinigen, zalig maken; PREPOSITION: behalve, uitgezonderd; CONJUNCTION: tenzij; USER: sparen, besparen, bewaren, redden, behalve

GT GD C H L M O
say /seɪ/ = VERB: zeggen, luiden, opzeggen, opgeven; NOUN: mening, zeggenschap; ADVERB: bijvoorbeeld, ongeveer; USER: zeggen, zeggen dat, zeg, zegt

GT GD C H L M O
saying /ˈseɪ.ɪŋ/ = NOUN: gezegde, spreekwoord, spreuk, het zeggen, zegswijze; USER: gezegde, het zeggen, spreuk, zeggen, zeggende

GT GD C H L M O
scan /skæn/ = VERB: scannen, aftasten, scanderen, scherp opnemen, kritisch bekijken, aandachtig bekijken; NOUN: het snel onderzoeken; USER: scannen, te scannen, scan, scant, gescand

GT GD C H L M O
scanned /skæn/ = VERB: scannen, aftasten, scanderen, scherp opnemen, kritisch bekijken, aandachtig bekijken; USER: gescand, gescande, afgetast, ingescand, scannen

GT GD C H L M O
scanner /ˈskæn.ər/ = NOUN: scanner, aftaster, radarantenne; USER: scanner, scanner te

GT GD C H L M O
scanning /skæn/ = NOUN: het scannen, het scanderen; USER: het scannen, scannen, scannen van, het scannen van, scanning

GT GD C H L M O
screen /skriːn/ = NOUN: scherm, zeef, raster, rooster, film, projectiedoek, gordijn, lichtscherm, bescherming; VERB: zeven, vertonen, afschermen; USER: scherm, screen, het scherm, beeldscherm

GT GD C H L M O
see /siː/ = VERB: bekijken, zien, kijken, raadplegen, inzien, bezoeken, begrijpen, spreken, bezichtigen, ontmoeten, opzoeken, beleven, aantreffen, bedenken, snappen, vernemen, te weten komen, oppassen, zorg dragen, zich voorstellen, overdenken, toelaten, ontvangen, bestrijken, bisschopszetel; USER: zien, bekijken, te bekijken, zie, te zien

GT GD C H L M O
select /sɪˈlekt/ = VERB: kiezen, uitkiezen; ADJECTIVE: select, uitgekozen, uitgelezen, exclusief, uitgekoozd, gedistingeerd, keurig, kieskeurig, chic; USER: kiezen, select, selecteren, selecteer, selecteert

GT GD C H L M O
selection /sɪˈlek.ʃən/ = NOUN: selectie, keuze, keus, keur, teeltkeus, bloemlezing; USER: selectie, keuze, aanbod, winkelwagentje, selectie toevoegen

GT GD C H L M O
send /send/ = VERB: verzenden, sturen, versturen, zenden, uitzenden, doen toekomen, afzenden, gooien, doen gaan, schieten; NOUN: stuwkracht, golfbeweging, het naar beneden schieten; USER: sturen, verzenden, versturen, zenden, stuur

GT GD C H L M O
sequence /ˈsiː.kwəns/ = NOUN: sequentie, volgorde, reeks, opeenvolging, serie, sequens, gevolg, overeenstemming, diatonische toonladder, volgkaarten, suite in kaartspel, toneel; USER: volgorde, opeenvolging, sequentie, reeks

GT GD C H L M O
series /ˈsɪə.riːz/ = NOUN: serie, reeks, opeenvolging, set, rist, ris; USER: serie, reeks, series, aantal

GT GD C H L M O
settings /ˈset.ɪŋ/ = NOUN: omgeving, zetting, vatting, achtergrond, omlijsting, montuur, toonzetting, arrangement, invatting, montering; USER: instellingen, de instellingen, instellingen van, instellingen voor

GT GD C H L M O
ship /ʃɪp/ = NOUN: schip, boot; VERB: verzenden, verschepen, inschepen, laden, afzenden, expediëren, aanmonsteren, afschepen, innemen, binnenkrijgen, aan boord nemen, overkrijgen; USER: schip, verzenden, verschepen, verwachting, leverbaar

GT GD C H L M O
shipping /ˈʃɪp.ɪŋ/ = NOUN: scheepvaart, verscheping, scheepvaartverkeer, scheepvaartbedrijf, de schepen, scheepsruimte, inscheping; ADJECTIVE: scheeps-, expeditie-; USER: scheepvaart, verzending, verzendkosten, verschepen, shipping

GT GD C H L M O
showing /ˈʃəʊ.ɪŋ/ = NOUN: voorstelling, opgave; USER: tonen, waaruit blijkt, zien, toont, blijkt

GT GD C H L M O
shows /ʃəʊ/ = VERB: tonen, laten zien, vertonen, wijzen, bewijzen, uitwijzen, betonen, laten blijken, voorleggen, manifesteren; NOUN: vertoon, vertoning; USER: shows, laat zien, toont, laat, blijkt

GT GD C H L M O
side /saɪd/ = NOUN: kant, zijde, zijkant, zij, partij, aspect, wand, helling, kantje, elftal; ADJECTIVE: zij-, ver; USER: kant, zijkant, zijde, zij, side

GT GD C H L M O
simply /ˈsɪm.pli/ = ADVERB: eenvoudig, eenvoudigweg, enkel, gewoonweg, alleen maar; USER: eenvoudig, eenvoudigweg, gewoonweg, gewoon, simpelweg

GT GD C H L M O
single /ˈsɪŋ.ɡl̩/ = NOUN: single, alleenstaand, enkele reis, enkelspel; ADJECTIVE: enkel, enig, afzonderlijk, alleen, eenvoudig, ongehuwd, ongetrouwd, enkelvoud, oprecht; VERB: dunnen; USER: single, enkel, enkele, enkelvoudige, een enkele

GT GD C H L M O
sir /sɜːr/ = NOUN: heer, mijnheer; USER: mijnheer, heer, meneer, sir, De heer

GT GD C H L M O
six /sɪks/ = USER: six-, six, zes, zestal; USER: zes, van zes, zestal

GT GD C H L M O
so /səʊ/ = ADVERB: zo, dus, toch, zus, ergo, ziezo; CONJUNCTION: ook weer; USER: dus, zo, zodat, dat

GT GD C H L M O
social /ˈsəʊ.ʃəl/ = ADJECTIVE: sociaal, maatschappelijk, gezellig; USER: sociaal, maatschappelijk, sociale, maatschappelijke, de sociale

GT GD C H L M O
some /səm/ = ADJECTIVE: sommige, wat, enige, ongeveer, een beetje, een zekere; PRONOUN: sommige, wat, enige, iets; ADVERB: iets, een beetje; USER: sommige, wat, enige, enkele, aantal

GT GD C H L M O
standards /ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan; USER: normen, standaarden, standaards, de normen

GT GD C H L M O
start /stɑːt/ = NOUN: begin, aanvang, voorsprong, afrit, afrij, verschrikking; VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnen, begin, start, te beginnen

GT GD C H L M O
status /ˈsteɪ.təs/ = NOUN: staat, toestand, positie, rechtspositie, rang; USER: toestand, staat, positie, status van, de status

GT GD C H L M O
step /step/ = NOUN: stap, trede, pas, tree, schrede, tred, treeplank; VERB: stappen, treden, gaan, trappen, lopen, opstappen, passen maken, schrijden; USER: stap, stappen, intensiveren, stap voor, treden

GT GD C H L M O
steuben /ˈstet.sən/ = USER: steuben, die Steuben, Steuben van,

GT GD C H L M O
stick /stɪk/ = NOUN: stok, stokje, pijp; VERB: plakken, kleven, blijven, steken, hangen, vastkleven, volhouden, klemmen, aanplakken, aanhangen; USER: stok, plakken, steken, kleven, houden

GT GD C H L M O
stock /stɒk/ = NOUN: voorraad, bouillon, stam, ras, lade, violier, stronk, blok; VERB: in voorraad hebben, opslaan, inslaan; ADJECTIVE: stereotiep; USER: voorraad, stock, leverbaar, beelden

GT GD C H L M O
style /staɪl/ = NOUN: stijl, trant, stylus; USER: stijl, style, stijl van

GT GD C H L M O
styles /staɪl/ = NOUN: stijl, trant, stylus; USER: stijlen, styles, modellen, groottes, stijlen De

GT GD C H L M O
sure /ʃɔːr/ = ADJECTIVE: zeker, vast, ongetwijfeld, veilig, wis, betrouwbaar, gewis, stellig; ADVERB: zeker, vast, ongetwijfeld, veilig, betrouwbaar, gewis, stellig; USER: zeker, ervoor, ervoor dat, dat, zorgen

GT GD C H L M O
sweats /swet/ = NOUN: zweet, hard werk; USER: zweten, sweats, zweet, transpireren

GT GD C H L M O
sweet /swiːt/ = ADJECTIVE: zoet, lieflijk, schattig, vers, fris, verliefd, charmant, oppassend, aanvallig; NOUN: zoetigheid, lekkertje; USER: zoet, zoete, lief, sweet, lieve

GT GD C H L M O
sweets /swiːt/ = NOUN: snoepgoed; USER: snoepgoed, snoepjes, snoep, zoetigheden, sweets

GT GD C H L M O
system /ˈsɪs.təm/ = NOUN: systeem, stelsel, bestel, gestel; USER: systeem, stelsel, het systeem, systeem van

GT GD C H L M O
t /tiː/ = USER: t, van T, De T

GT GD C H L M O
take /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken, gebruiken, aanvaarden, afnemen, vangen, accepteren, opvatten, beschouwen, medenemen, waarnemen, behalen, begrijpen, bemachtigen, inwinnen, overbrengen, in behandeling nemen, succes hebben, betrappen, bezielen, kopen; NOUN: opname, vangst, ontvangst, recette; USER: nemen, te nemen, neem, neemt, duren

GT GD C H L M O
takes /teɪk/ = VERB: nemen, innemen, treffen, worden, meenemen, aannemen, krijgen, in beslag nemen, pakken, opnemen, overnemen, trekken; USER: neemt, duurt, kost, draait, draait met

GT GD C H L M O
than /ðæn/ = CONJUNCTION: dan; USER: dan, is dan, dan de, zijn dan

GT GD C H L M O
thanks /θæŋks/ = NOUN: dank, dankzegging; USER: dank, bedankt, dankzij, door, Thanks

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
them /ðem/ = PRONOUN: hen, ze, hun, zich, haar; USER: hen, ze, deze, te, hun

GT GD C H L M O
then /ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien; CONJUNCTION: dus, ook weer; USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is

GT GD C H L M O
there /ðeər/ = ADVERB: er, daar, aldaar, daarin, daarheen, vandaar, daarginds, ginds, derwaarts; USER: er, daar, is er, zijn er, zijn

GT GD C H L M O
these /ðiːz/ = PRONOUN: deze, die; USER: deze, die, dit, van deze, volgende

GT GD C H L M O
they /ðeɪ/ = PRONOUN: ze, zij, men; USER: zij, ze, deze, dat ze, die

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
three /θriː/ = USER: three-, three, drietal, drieën; USER: drie, de drie, drietal

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
ticket /ˈtɪk.ɪt/ = NOUN: ticket, kaartje, biljet, bon, plaatsbewijs, stembiljet, loterijbriefje, visitekaartje, prijsetiket, ontslagbriefje, diploma; VERB: prijzen, van een etiket voorzien, van kaartje voorzien; USER: ticket, kaartje, tickets, kaartjes, en tickets

GT GD C H L M O
tied /taɪ/ = ADJECTIVE: gebonden; USER: gebonden, verbonden, vastgebonden, bond, gekoppeld

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
together /təˈɡeð.ər/ = ADVERB: samen, tezamen, bij elkaar, aan elkaar, bijeen, tegelijk, aaneen, ineen, opeen, achtereen, een geheel vormend; ADJECTIVE: saam; USER: samen, tezamen, elkaar, bij elkaar, samen te

GT GD C H L M O
transcript /ˈtræn.skrɪpt/ = NOUN: afschrift, overschrijving, copie; USER: afschrift, transcript, transcriptie, cijferlijst

GT GD C H L M O
trolley /ˈtrɒl.i/ = NOUN: rolwagentje, contactrol, beugel; USER: trolley, karretje, wagen, onderstel, kar

GT GD C H L M O
truck /trʌk/ = NOUN: truck, vrachtwagen, vrachtauto, lorrie, ruilhandel; VERB: ruilen, groente verbouwen, kwanselen, per vrachtauto vervoeren; USER: vrachtwagen, truck, transportmiddel, vrachtauto, truckfoto

GT GD C H L M O
two /tuː/ = USER: two-, two, twee, tweetal; USER: twee, beide

GT GD C H L M O
types /taɪp/ = NOUN: type, lettertype, zinnebeeld, drukletter, zetsel, voorbeeld, staaltje; VERB: typen, tikken, symboliseren, voorbeeld zijn van; USER: soorten, types, typen, vormen, type

GT GD C H L M O
unique /jʊˈniːk/ = ADJECTIVE: uniek, enig, ongeëvenaard; NOUN: unicum; USER: uniek, unieke, unique, een unieke

GT GD C H L M O
unit /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheid, unit, apparaat, toestel

GT GD C H L M O
units /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheden, units, stuks, eenheid

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
us /ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons; USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op

GT GD C H L M O
user /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
various /ˈveə.ri.əs/ = ADJECTIVE: divers, verschillend, afwisselend, menigvuldig, menigvoudig; USER: divers, verschillende, diverse, de verschillende, verscheidene

GT GD C H L M O
ve

GT GD C H L M O
very /ˈver.i/ = ADJECTIVE: zeer, heel, bijzonder, echt; ADVERB: zeer, erg, heel, hoogst, bijster; USER: zeer, heel, erg, very, bijzonder

GT GD C H L M O
video /ˈvɪd.i.əʊ/ = NOUN: video; ADJECTIVE: video-

GT GD C H L M O
view /vjuː/ = VERB: zien, beschouwen, bezichtigen; NOUN: uitzicht, zicht, blik, kijkje, inzicht, gezicht, aanblik, aanschouw; USER: zien, uitzicht, bekijken, te bekijken, zie

GT GD C H L M O
visit /ˈvɪz.ɪt/ = VERB: bezoeken, opzoeken, visiteren, afgaan; NOUN: bezoek, visitatie, overkomst; USER: bezoeken, bezoek, te bezoeken, bezoek dan, naar

GT GD C H L M O
vote /vəʊt/ = VERB: stemmen, kiezen; NOUN: stemming, stem; USER: stemmen, stem, stemming, vote, stemrecht

GT GD C H L M O
wait /weɪt/ = VERB: wachten, afwachten, wachten op, wachten met, bedienen, staan te wachten, serveren; NOUN: wachttijd, het wachten, pauze, oponthoud, rust; USER: wachten, wacht, te wachten, wait, geduld aub

GT GD C H L M O
want /wɒnt/ = VERB: willen, wensen, verlangen, nodig hebben, missen; NOUN: wens, zin, gebrek, behoefte, gemis, nood, lust; USER: willen, wilt, wil, wenst, gewenste

GT GD C H L M O
warehouse /ˈweə.haʊs/ = NOUN: magazijn, pakhuis, opslagplaats, warenhuis, stapelhuis; VERB: opslaan; USER: magazijn, pakhuis, opslagplaats, magazijn in, magazijn in de

GT GD C H L M O
was /wɒz/ = USER: was, werd, is, was het

GT GD C H L M O
wave /weɪv/ = NOUN: golf, golving, vloedgolf, aanvalsgolf, golflijn, baar, uitbarsting, opwelling, wuivend gebaar, gewuif; VERB: zwaaien, wuiven, golven, zwaaien met, wapperen, gebaren, toewuiven, onduleren, vlammen, doen golven; USER: golf, golven, wave, magnetron, zwaaien

GT GD C H L M O
waves /weɪv/ = NOUN: golven; USER: golven, waves

GT GD C H L M O
way /weɪ/ = NOUN: manier, wijze, weg, middel, kant, richting, gang, pad, baan, zij, vaart, wijs, handelwijze, gebruik, zijde, gewoonte, stapel, toestand, afstand, usance, aanwensel, uso, usantie, eigenaardigheid; USER: manier, weg, wijze, manier waarop, manier om

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
website /ˈweb.saɪt/ = NOUN: website; USER: website, website van, website van het, site, de website

GT GD C H L M O
weighted /ˈweɪ.tɪd/ = VERB: belasten, zwaarder maken, bezwaren

GT GD C H L M O
welcome /ˈwel.kəm/ = ADJECTIVE: welkom; VERB: verwelkomen, welkom heten, toejuichen, feestelijk inhalen, vriendelijk ontvangen; NOUN: ontvangst, welkomst, verwelkoming; USER: welkom, welkome, harte welkom, toegelaten, onthaal

GT GD C H L M O
well /wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde; ADVERB: goed, wel, behoorlijk; NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn; USER: goed, en, ook, zowel, vormt

GT GD C H L M O
were /wɜːr/ = USER: waren, was, werden, zijn

GT GD C H L M O
what /wɒt/ = CONJUNCTION: wat, dat, hoeveel; PRONOUN: wat, welke, welk, hetgeen, wat voor, datgene wat, dat wat, al wat, welk een; ADJECTIVE: welke; USER: wat, welke, hoe, waar, wat er

GT GD C H L M O
when /wen/ = ADVERB: wanneer; CONJUNCTION: wanneer, als, toen, waarop, terwijl, en daarop; USER: wanneer, toen, als, bij, bij het

GT GD C H L M O
where /weər/ = ADVERB: waar, waarin, waarheen; CONJUNCTION: waar, waarheen, waarheen ook; USER: waar, waarin, wanneer, waarbij

GT GD C H L M O
whereby /weəˈbaɪ/ = CONJUNCTION: waarbij, waardoor; USER: waarbij, waardoor, waarmee, waarin, waarbij de

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
while /waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel; NOUN: tijdje, wijl, poos; PREPOSITION: tot; USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het

GT GD C H L M O
whole /həʊl/ = NOUN: geheel; ADJECTIVE: geheel, heel, volledig, compleet, gans, vol, gezond, gaaf, ongeschonden; USER: geheel, heel, hele, gehele, volledige

GT GD C H L M O
why /waɪ/ = ADVERB: waarom, hoezo; CONJUNCTION: waarom, hoezo; NOUN: de reden, het waarom; USER: waarom, Daarom, reden waarom, de reden waarom, waarom de

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
won /wʌn/ = NOUN: won; ADJECTIVE: gewonnen; USER: won, gewonnen, heb, wonnen, gewonnen van

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
writing /ˈraɪ.tɪŋ/ = NOUN: schrift, geschrift, schrijfwerk, handschrift, schriftuur, stijl; ADJECTIVE: schrijf-; USER: schrift, schrijven, schriftelijk, het schrijven, schrijven van

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

GT GD C H L M O
zeros /ˈzɪə.rəʊ/ = NOUN: nul, nulpunt, beginpunt, laagste punt; USER: nullen, nul, nulpunten, voorloopnullen

GT GD C H L M O
zones /zəʊn/ = NOUN: zone, klimaatzone, luchtstreek, aardgordel; USER: zones, gebieden, zone, de zones

374 words